Mijn hond klom de laatste tijd voortdurend op de bovenste kasten en gromde luid — eerst dacht ik dat hij gek was geworden, tot ik zag waarom hij blafte 😲😱
Mijn hond had zich nog nooit zo gedragen. Rik was een slimme, rustige hond, altijd gehoorzaam en nooit blaffend zonder reden. Maar de afgelopen weken was er iets veranderd: hij begon ’s nachts te blaffen, ging op zijn achterpoten staan bij de keukenkasten en — het vreemdste van alles — klom op de bovenste plank, waar zelfs ik normaal niet bij kan.
Eerst dacht ik dat het kwam door ouderdom of stress; misschien maakten de buren lawaai, of zat er ergens een kat verstopt. Maar zijn vasthoudendheid was beangstigend — hij kende de regels: niet op de meubels. Toch bleef hij daar koppig zitten, keek naar het plafond en gromde laag, alsof hij me voor iets heel belangrijks wilde waarschuwen.
— Wat zie je daar, vriend? — vroeg ik, terwijl ik naast hem ging zitten. Hij draaide zijn hoofd, oren gespitst. Zijn geblaf was kort en scherp. En telkens als ik dichterbij probeerde te komen, begon hij harder te blaffen.
Op een avond begon Rik aanhoudend te janken, en zijn geblaf werd luider. Ik was het zat — ik kon niet nog een nacht wakker blijven om te luisteren naar geluiden die alleen hij leek te horen.
Ik pakte mijn zaklamp, trok mijn jas aan en haalde de oude uitschuifbare ladder uit de berging. Mijn hart bonsde vreemd — van irritatie, van bezorgdheid, of omdat ik er eindelijk een einde aan wilde maken.
Rik stapte langzaam maar doelbewust opzij en keek omhoog. Ik klom naar boven. Het ventilatierooster hing een beetje scheef — ik had er volgens mij nooit eerder op gelet. Ik dacht: “Eindelijk, het zal wel een muis zijn of iets onbenulligs.” Ik haalde het rooster weg — en op dat moment zag ik iets vreselijks 😲😱 Vervolg in de eerste reactie 👇👇
Achter het rooster, in de donkere buis, lag een man. Opgevouwen, met een met stof bedekt gezicht en ogen vol paniek — alsof hij zich daar eeuwenlang had verstopt.
Hij begon meteen te bewegen, hapte naar adem, probeerde overeind te komen — tevergeefs. In zijn handen hield hij een paar kleine gestolen voorwerpen: een portemonnee zonder geld, een mobiele telefoon, een sleutelbos die niet van ons was.
Met trillende handen pakte ik mijn telefoon en belde 112. De woorden kwamen vanzelf, mijn stem beefde, maar de centralist begreep het:
— “Er verstopt zich een man in mijn ventilatiekanaal. Kom snel, alstublieft!”
Terwijl ik sprak, bleef Rik met kwispelende staart aan de buis snuffelen, alsof hij bevestigde — ja, dat is hem.
De politie kwam snel. Ze trokken de man voorzichtig eruit, legden hem op een deken en controleerden zijn ademhaling. Hij was mager, uitgeput, met snijwonden op zijn armen en onrustig draaiende ogen.
Een van de agenten haalde nog iets van zijn hals — een zilveren kettinkje met een hangertje waarop initialen waren gegraveerd. Iemand zou dat ongetwijfeld missen.
Daarna begon het onderzoek. Het bleek dat deze man niet de eerste was die de ventilatieschachten van het gebouw had gebruikt.
Buren, ondervraagd door de wijkagent, herinnerden zich plotseling vreemde verdwijningen: bij sommigen waren kleine sieraden verdwenen, bij anderen een bankpas, bij weer anderen een paar ringen.
Er waren geen sporen van inbraak. Maar hij, sluw en lenig, kroop door de smalle, donkere gangen tussen de verdiepingen. ’s Avonds koos hij de kleinste, minst opvallende dingen — die makkelijk te verstoppen en snel mee te nemen waren.









