Ik redde een vies, arm dier, denkend dat het gewoon een gewone puppy was… maar thuis, nadat ik het had gewassen, besefte ik tot mijn afschuw dat het geen hond was, maar… 😱😱
Ik werk in een fabriek die chemische stoffen produceert. De fabriek ligt bijna aan de rand van het bos — van de poort tot aan de rivier is het slechts tien minuten lopen. Vaak loop ik na mijn dienst langs die weg naar huis, langs de rivier.
Die avond was het bewolkt, en er hing een lichte mist boven het water. Ik wilde net richting de brug afslaan toen ik bij de oever iets vreemds zag — een klomp aarde, gras en vacht door elkaar.
Eerst dacht ik dat het gewoon afval was, maar plotseling bewoog de klomp. Ik liep dichterbij… en zag dat het ademde.
Het was een klein, doorweekt wezentje. De vacht zat vol modder, de oren hingen slap, en de ogen waren amper open.
— Arm hondje… — fluisterde ik.
Waarschijnlijk had iemand het achtergelaten, misschien zelfs geprobeerd het te verdrinken — de rivier was immers vlakbij. Ik kreeg enorm medelijden.
Voorzichtig tilde ik het op — het warme, trillende lichaampje. Het piepte zachtjes en drukte zich vertrouwelijk tegen mijn handen. Ik wikkelde het in mijn jas en haastte me naar huis.
De hele weg trilde het vuile beestje, van kou of van angst, dat wist ik niet.
Thuis vulde ik meteen het bad met warm water om het te wassen. Toen het water zijn vacht raakte, begon de modder eraf te glijden — en toen besefte ik dat ik geen puppy in mijn handen had. 😱 Ik was doodsbang toen ik begreep wat het werkelijk was… 😨😨 Vervolg in de eerste reactie 👇👇
In het begin was ik gewoon blij eindelijk te zien welke kleur het had — onder de grijsbruine laag verscheen een dikke, grijze vacht. Maar hoe meer ik het waste, hoe sterker een vreemd gevoel in mij groeide.
De vacht was te dik, te ruw — niet zoals die van honden. De oren waren spits en iets te lang. En de poten… groot, met krachtige klauwen.
Ik verstijfde. Het kleintje keek me aan — amberkleurige ogen die oplichtten in het schemerige licht van de badkamer. En het gromde zachtjes.
Mijn hart zonk. Dit was geen puppy.
Voorzichtig wikkelde ik het in een handdoek en belde een dierenarts die ik kende. Ik zei dat ik “een gewonde hond bij het bos had gevonden”. Hij stemde ermee in om ons meteen te ontvangen.
In de kliniek wierp de dierenarts slechts een korte blik op het dier, en zijn gezicht veranderde onmiddellijk. Hij verstijfde, en zei toen zachtjes:
— Dit is geen hond… Het is een wolvenjong.
Ik was met stomheid geslagen. Een echte kleine wolf. Het was uitgeput en zwak, maar volgens de dierenarts zou het overleven — en waarschijnlijk was de roedel ergens in de buurt.
De volgende ochtend bracht ik het terug naar de plek waar ik het had gevonden. Ik zette het transporthokje in het gras en opende het deurtje. Het wolvenjong kroop eruit, keek nog één keer naar me — en rende toen het bos in. 🌲









