Het regende hard buiten. Ik was onderweg naar huis van mijn werk toen ik een arme vrouw zag. Ze zat op de stoeprand, zichzelf omarmend. Ik had medelijden met haar en besloot naar haar toe te gaan.
— Kom met mij mee, zei ik. — Ik heb een garage. Het is daar warm. Er is een toilet en een bed.
De vrouw keek me vreemd aan.
— In een garage? vroeg ze.
— Het klinkt erger dan het is, voegde ik er snel aan toe. — Gewoon tijdelijk. Tot je iets beters vindt.
De vrouw stemde toe. Ik zette een oud veldbed voor haar klaar. Bracht een deken, wat eten, een reservewaterkoker. Toen ik wegging, deed ik de deur van het hoofdgebouw op slot — niet uit angst, maar uit gewoonte.
De volgende dag vertelde ik mijn vriendin over haar. Ze was niet enthousiast. “Je bent veel te goedgelovig,” zei ze.
Toen ik die avond thuiskwam en de garagedeur opendeed, was ik met stomheid geslagen. De onbekende vrouw die ik onderdak had gegeven…
Lees verder onder de foto 👇👇
In plaats van een donkere, stoffige opslagruimte stond er nu een echt thuis voor me. De oude meubels waren netjes geplaatst, de vloer schoongeveegd, boven het bed lag een gehaakte deken.
Aan de muur hing een bosje gedroogde kruiden, alsof het een huisje op het platteland was. De lucht rook naar munt en lavendel. In de hoek stond een kaars en enkele oude foto’s.
Op de foto’s herkende ik mijn gast: jong, met kinderen, met een man in uniform, lachend met haar ogen.
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik voelde verwondering, dankbaarheid en… een vreemd soort warmte.
— Sorry als ik te ver ben gegaan, zei ze, terwijl ze achter een oude kast vandaan kwam met een mok in haar hand. — Ik hou gewoon niet van chaos. Zelfs niet als het niet van mij is.
— Jij… je hebt dit allemaal in één dag gedaan?
— Ik verveelde me, glimlachte ze. — En jij gaf me onderdak. Ik wilde op mijn manier iets terugdoen.
Ik ging op een stoel zitten. Zei niets. En toen besefte ik: ik had me nooit echt thuis gevoeld in dat huis… totdat zij kwam. En orde bracht – niet alleen aan de buitenkant, maar ook vanbinnen.