De bestuurder reed zwijgend, dicht bij het midden van de weg. Op de passagiersstoel dommelde een oude hond. π±π±
En toen, terwijl niets iets vreemds deed vermoeden, verscheen er een auto. Een vreemde auto reed langzaam. Op een gegeven moment vertraagde hij, de achterdeur ging een beetje open β en een zwarte vuilniszak werd aan de kant van de weg gegooid. De auto gaf direct gas en verdween in de bocht.
De bestuurder voelde spanning. De hond gromde en hief voorzichtig zijn kop. Hij remde af en stopte. De vuilniszak aan de kant van de weg⦠bewoog.
Zijn hart bonkte in zijn borst. Hij stapte uit en liep naar de zak toe.
Die was modderig, nat. De man knielde en raakte de zak aan. Op dat moment schoot er iets plotseling heen en weer. Toen hij zag wat erin zat, werd hij bijna flauw π± Vervolg in de eerste reactie ππ
Met bevende handen pakte hij een mes en sneed de zak voorzichtig open. Onder de laag plastic zat stof. En daaronder verscheen een piepklein kinderhandje. Levend.
Hij deinsde achteruit, geschokt. Toen vouwde hij voorzichtig het doek open. Voor hem lag een kind. Een jongetje. Ongeveer twee jaar oud. Zijn gezicht zat onder de modder, zijn lippen waren bleek, zijn ogen gesloten.
Hij wikkelde het in zijn jas, tilde het op en droeg het naar de auto. De hond piepte zachtjes en likte het wangetje van de jongen. Het jongetje zuchtte β en werd weer stil.
De man ging weer achter het stuur zitten. Zijn vingers trilden. Wat nu? Politie? Ziekenhuis? Ofβ¦
Hij reed naar het ziekenhuis.
Later zag hij het nieuws. Een kind was verdwenen. Twee jaar oud. De ouders β spoorloos. Vermoedelijk gevlucht.
Een week later nam hij tijdelijke voogdij op zich. Een maand later β permanente.